zaterdag 20 februari 2010

DE GEHEIMZINNIGE SARCOFAAG


DE GEHEIMZINNIGE SARCOFAAG
 
Het was na middernacht toen de Brilaap thuiskwam, twintig na twaalf om het juist te hebben, maar tot zijn verbazing bleek Professor Pierre Lasson nog altijd klaarwakker. In de geel verlichte hoek van zijn voorts eerder schemerachtige laboratorium, temidden van zijn beroemde verzameling fossiele reuzenvlinders, stond hij kaarsrecht en zwijgzaam met een vergrootglas in zijn linkerhand een tekenrol of iets dergelijks te bestuderen.
    De Brilaap bleef in de keuken, langs waar hij was binnengekomen.
    Hij zette zich aan tafel, zijn twee handen op het tafelblad. Hij wachtte tot de Professor vanzelf van zich zou laten horen.
    "Waarom ben je zolang weggebleven," sprak die eindelijk. "Je weet toch," sprak hij nog meer, "Je weet toch dat ik je aldoor aan het verwachten ben geweest?"
    "Het spijt me..."
    "Maar Je had toch gezegd, heel éven maar te zullen wegblijven?"
    "Ik weet het, het spijt me," zei de Brilaap. "Zonder het zelf te hebben verwacht, ben ik dan toch weer naar het Congres van de Filantropen geweest."
    "Het Congres - van de Filantropen!" riep de Professor.
    En sprak nog:"Ik wil niet dat je daar ooit nog naartoe gaat!"
    Die verdomde bemoeial… De  Filantropen waren erg goed voor de Brilaap, wat wist de Professor ervan!
    Onlangs nog, toen er een feestje was op het Congres, was de Brilaap daar per ongeluk tegen iemand aan gerend, namelijk de penningmeester, die plat op zijn buik viel - maar toch was er toen niemand boos geworden, in tegendeel: het stelde niet veel voor, zeiden ze unaniem. Tijdens de pauze daarna gingen ze koffie staan drinken bij het koffieapparaat: zodra toen bleek dat de Brilaap deze koffie niet lustte (dwz: hij lustte die koffie wel, maar verteerde hem slecht), was er een klein, aldoor lachend mooi meisje speciaal voor hem warme chocolademelk gaan halen.
    Vooral, overigens, met Biegel, voluit geheten Slang Biegel, kon de Brilaap, althans de laatste tijd, bijzonder goed opschieten.
    De Professor had deze Biegel echter wel eens aangeduid als "de vleesgeworden duivel," alsook: "de personificatie van de definitie van het kwaad" - wat àlles zei over de Professor zelf, en verder niets.
    "Wat ga je hier nog beginnen?" vroeg de Professor bits. "Het is…" Hij keek op zijn typische zakhorloge, met de overdreven lange draad. "Een kwartier na middernacht al!"
    "Gewoon," antwoordde de Brilaap duidelijk. "Ik ga nog een beetje wakker blijven."
    "Maar…  Wat kan je nog beginnen? Dat heeft toch geen zin, hier zomaar zitten! Waar is dat goed voor?"
    "Ik wil hier nog een halfuurtje in de keuken blijven, en daarna pas gaan slapen. Dat is goed," zei de Brilaap, "Omdat ik daar rustig van word."
    De Professor liep verder met een zucht als van een blaasbalg. Als een hark langs het deurgat. Vooraleer integraal te verdwijnen, hernam hij nog maar eens:"Ik kan niet hebben dat je zolang opblijft, omdat jij boven, in het donker, overal tegenaan loopt en mij daarmee dan wakker maakt. Steeds in mijn allereerste slaap! Dan blijf ik wakker voor de rest van de lange nacht!"
    "Ik zal erop letten," zei de Brilaap.
    Wie dacht echter wel niet dat hij was, de Professor? Hij kende de situatie daar toch niet, in het Congres? Alles was daar zo helemaal anders. Zoveel meer ontspannen dan hier. Bij de Professor thuis hing er altijd een zekere spanning in de lucht. Dat was zo van meet af aan, de eerste dag dat de Brilaap hier arriveerde.
    Maar dan was hij er toch helemaal vandoor, Professor Pierre Lasson. Traag deed hij de deur achter zich dicht, en daarna hoorde de Brilaap hem, zoals beloofd, naar boven stommelen langs de krakende traphal.
    De Brilaap bleef alleen achter.
    "Zo kan ik pas functioneren," dacht hij strak.
    Vanmiddag was hij met Biegel een speech aan het voorbereiden geweest. De jonge broer van Biegel was overgebracht naar wat Biegel noemde een "Huis van Bewaring". Zijn broer zat daar namelijk in "voorhechtenis". Maar: hij had niets misdaan, het waren de vooroordelen van de maatschappij...
     Ondertussen sliep de Professor. Of misschien was hij wél nog wakker, maar in ieder geval: dat die vervelende bemoeial nu alsnog naar beneden terug zou komen, was érg onwaarschijnlijk.
    De Brilaap ging overeind staan en juist toen de klokken daar begonnen te luiden, stapte hij in het laboratorium naar binnen.
    Niet ver van de vlinderverzameling, opzij van een reeks boekenplanken links en een aquarium rechts, stond hier sinds de kerstvakantie van het voorbije jaar, een kleine maar authentieke, prachtig gedetailleerd afgewerkte en vooral hoogst eigenzinnige sarcofaag opgesteld, dewelke de Professor had mogen lenen van een bevriend collega, met het oog op een lezing over het antieke Egypte. Die lezing was er nooit van gekomen, maar aldoor was deze sarcofaag hier present gebleven, als, van meet af aan, voor de Brilaap het belangrijkste dat er bestond. Hij wilde nadenken - de laatste tijd was dat alleen nog haalbaar indien hij eerst, letterlijk, met geheel zijn lijf en leden in dat meubel zat.
    Stilletjes deed hij de twee deurluiken open.
    Er stonden twee hoge, roestige emmers in opgesteld, alsook, daarachter,  een paar bezemstelen. Deze bezemstelen zette hij een voor een buiten, zonder een minste gerucht. "Straks er zeker aan denken om ze weer terug te zetten!" Want wat zou er gebeuren als die lastige Pierre morgenvroeg, terwijl de Brilaap nog sliep, die bezems hier buiten zou zien staan? Hoe moest de Brilaap het dan nog uitleggen? Een bibbering verplaatste zich door zijn gehele aangezicht.
    Hij stapte tenslotte in de geheimzinnige sarcofaag naar binnen.
    De verheffende geur van boenwas, die hem wakker maakte maar dronken en duizelig tegelijk, begroette hem als vanouds.
    Met één vinger trok hij de deur van het meubel niet integraal dicht, maar wel zette hij het op een zo smal mogelijke kier.
    Het was hier pikdonker en muisstil, nog stiller dan gewoonlijk.
    Hij ging zitten op een van die hoge, ijzeren emmers. Hij knoopte zijn broek los, daar zijn ceintuur hem in zijn onderbuik prikte.
    "Ik wil iedere dag terug naar het Congres," dacht hij aandachtig. "Ze hebben het mij zelf gevraagd. Kom morgen maar terug, hoor, zei de moeder van Biegel, toen hij wegging daarnet. De Professor zou dat nooit kunnen begrijpen. Die was altijd maar aan het studeren en aan examens aan het denken, zelfs als hij bezig was met pianospelen of walsen of zwemmen in de zee; dan nog was hij ondertussen bezig met studeren, met het voorbereiden van examens..
    De Brilaap ademde nadrukkelijk, en voelde zich helemaal een echte aap worden. Hij vond van zichzelf dat hij vreselijke lijfgeur had. Maar in de sarcofaag wat dat juist goed want hij was de enige die er last van had.
    Hoelang zat hij nu al hierbinnen? Misschien niet overdreven lang. Hij dacht weer na, opnieuw over Slang Biegel vooral. Ze waren goede vrienden, daarom mocht hij altijd terugkomen. Wat de vergaderingen op het Congres nu preciés bedoelden, dat ontging de Brilaap -"Maar," zei Slang Biegel, "In waarheid is er niémand die daar iéts van begrijpt. Je bent dus zeker niet de enige." Hij zei dat hij vond dat de Brilaap zich al die dingen veel te erg aantrok, "Je hoeft niet altijd zo ernstig te zijn."
    Waarom mocht dit dan niet van de Professor? Waarom was dat zo’n rotvent! Waarom liet hij de Brilaap niet gerust maar was hij er altijd, ook wanneer hij er niét was!
    De Brilaap voelde zich helemaal warm en koud worden; warm vanbinnen en koud vanbuiten. Daarna geleek het dan toch alsof hij de Professor naar beneden hoorde komen, dus ging hij rechtstaan en deed de deuren vlug open. Hij plaatste de bezemstelen onhandig terug binnen en haastte zich langs de enige zijdeur die zich hier voordeed, richting zijn eigen slaapkamer.
    Hier overal was het ijskoud. Ze moesten besparen, vooral op hun energiefacturen.
    Hij ging op zijn bed liggen, maar niet onder het deken. Hij ging bovenop de sprei liggen en trok zijn broek weer naar beneden. Voordat hij in slaap viel, moest hij de hele tijd nog terugdenken aan hoe goed ze voor hem waren, Biegel en dat meisje en iedereen van de Filantropen.
    De volgende morgen lag hij toch onder de dekens. Waarschijnlijk was hij er zelf onder gekropen maar dan zonder het te beseffen. Maar dat was niet erg, dat was zelfs juist erg goed zo. Hij deed zijn broek weer aan en trok naar beneden.
    De Professor bevond zich in de keuken, zijn aangezicht naar de wasmachine. Eten was er klaarblijkelijk nergens. Alleen lag er rommel op tafel. Uitgebrande kaarsen, een oude aansteker. Plastic zakjes of nog een horloge van vroeger...
    "Je hebt me dus de hele nacht wakker gehouden!"
    Dat zei Professor Pierre.
    "Dat kan niet," zei de Brilaap. "Ik heb totaal geen geluid gemaakt. "En ik ben na een halfuurtje gaan slapen."
    "Toch heb je mij wakker gehouden!"
    "Dat kan niet."
    "Leg het dan uit!"
   Waarschijnlijk was hij wakker geworden van de geiser. Of anders was hij wakker geworden van de piepende en suizende, krakende nachttreinen in het centraal station hier niet ver van ze vandaan.
    De Brilaap pakte een drinkglas en hield dit krachtdadige onder de koud waterkraan. Zelfs ook gaan zitten? Daar had hij geen tijd meer voor.
    "Ga je weg?"
    Dat vroeg de Professor.
    "Ga je weg?"
    "Ik geloof van wel."
    "Neen, toch," sprak de Professor. "Niet vandaag, er komen bestellingen uit Stockholm, jij bent mijn assistent, er is werk aan de winkel. Dit kan zo niet langer, waarom onderhoud ik jou!"
    "Ik moet wel," zei de Brilaap. "Ik heb het beloofd."
    "Je bent aan het overdrijven!"
    Hij wilde gaan zitten maar hij bleef rechtstaan want anders zou het nog later worden. Er reden al auto’s op straat en zelfs was het al bijna middag.
    "Dat kan niet blijven duren zo. Je maakt misbruik van die mensen."
    "Dat is niet waar."
    "Toch wel, ze bellen soms naar mij en dan zeggen ze: toch niet wéér!"
    "Dat is niet waar!"
    "Maar je overdrijft weer, dat is wél waar. Dus vroeg of laat zullen ze je toch wegsturen, snap je dat niet!"
    "Neen, jij begrijpt dit niet! Ze zijn daar anders, ze willen zelf dat ik er kom!"
    "Ik wil dat je thuis blijft vandaag. Dat je bij mij blijft!"
    "verdorie" riep de Brilaap. Hij wilde zijn de Professor een mep geven. Dat gevoelen was hem nooit eerder bekropen. Maar in plaats daarvan liep hij naar beneden, zijn jas had hij niet eens bij zich. Hij wilde hem eigenlijk afrossen, dat zou hebben gekund, hij was duizend maal sterker dan de Professor en trouwens als hij begin te vechten, verloor hij zijn verstand en zelfs verloor hij dan zijn gevoelens van pijn, dan blééf hij doorslaan. Nu smeet hij gelukkig alleen maar de vliegendeur dicht met al zijn kracht.
    Dan stak hij woedend de straat over. En liep regelrecht naar het huis van het huis van het Congres van de Filantropen, vier of vijf straten verderop.
    Hij belde bij ze aan.
    De conciërge van het huis deed open. Hij keek de Brilaap gedurig aan, maar eventjes was het alsof de conciërge hem niet herkende. Misschien kwam dat doordat de Brilaap er nog zo altijd zo woedend uitzag. Normaal gezien waste zich zeer uitgebreid alvorens de straat op te gaan. Nu was hij dat helemaal vergeten. Het kon niet anders of hij stonk naar een aap uit de jungle, door de schuld van die ruzie.
    "Is Biegel reeds present?"
    "Biegel? Nog niet," zei de conciërge van de Filantropen.
    Dan zei deze niets meer, en keek de Brilaap gedurig aan.
    De Brilaap bleef staan waar hij stond. Dan sprak hij:"Mag ik warme chocolademelk?"
    Het werd hem evenwel duidelijk dat hij om een of andere reden niet meteen naar binnen kon worden gelaten.
    Bedremmeld beschouwde hij de grote, ijzeren pot daarbinnen, vooraan in de gang; de pot waarin steeds die drie of vier paraplu’s in. Boven de grote binnendeur hing er de tekening van de Chinese Nachtegaal.
    "Wacht hier," zei de conciërge.
    De Brilaap bleef staan wachten.
    De conciërge kwam niet meer terug.
    De Brilaap stond hier té lang, hij moest weg. Of zelf zomaar naar binnen gaan? Dat durfde hij niet.
    "Ik zal morgen terugkomen," sprak hij hardop.
    Het motregende.
    Aan de overkant van de straat reed er een fietser voorbij.
    "Het is allemaal wel veel," dacht de Brilaap.
    Wat stond hem te doen?
    Hij maakte een paar omwegen, maar hij kon niet anders dan op den duur gewoon terug thuiskomen. Hoelang was hij weggeweest? De Professor zou wel nog altijd bij de wasmachine staan of anders toch reeds in het laboratorium. Misschien was er intussen bezoek, hopelijk was Professor Schiermonnikoog van de partij. Maar dat maakte uiteindelijk geen verschil. De Brilaap bleef nog zolang mogelijk wachten alvorens naar binnen te gaan. Maar daarna moest hij wel.
    De Professor was nergens. Niet in de keuken maar ook niet in het laboratorium.
    De Brilaap ging verder naar boven. Ook hier was er niemand. Hij dacht:"Nu kan ik in feite weer naar de sarcofaag!"
    Maar hij durfde niet. Hij ging naar zijn slaapkamer en ging daar op zijn buik op de vloer liggen. Professor Pierre Lasson was waarschijnlijk gewoon maar naar de bakker. Of naar het grootwarenhuis, hoewel ze niet veel geld meer hadden, het was het einde van de maand. Hij kon in ieder geval elk moment weer opduiken.

Geen opmerkingen: